(lees hier Onderwater I)
Wanneer ik mijn ogen open zie ik de ironische grijns van mijn broer boven me uit dobberen. “Zo” zegt de grijns. “Jij ook eindelijk wakker?”. Ik kijk naar zijn hoofd, omsloten door een glazen vissenkom met een rubberen slang eraan die verbinding maakt met zijn zeepak. Hij doet mij denken aan kuifje op de maan. “Oja” begint hij langs zijn neus weg, de vissenkom van zijn hoofd aftrekkend “we moeten hier zo’n ding op. Omdat we onder water zijn, je weet wel. Maar het doet eigenlijk niks, het is een beetje voor de vorm.” Ik knik, en merk op dat ik al die tijd al aan het ademhalen ben.
Maar toch, om niet teveel op te vallen tussen de andere zeebewoners, loop ik naar het kamertje van de conciërge die mijn broer mij heeft aangewezen, klop op het raampje om mijzelf aan te melden als nieuwe resident van het onderwaterdorp, om ook mijn vissenkom in ontvangst te kunnen nemen. Een typische conciërgeman, rond, kalend, vriendelijk zolang je niet met hem in discussie gaat omdat hij dan boos wordt uit onzekerheid omdat hij doorheeft dat jij slimmer bent dan hij, draait traag zijn hoofd om, om mij eens quasi argwanend op te nemen. Hij doet dat voor de show, dat zie ik zo, want van zichzelf is hij helemaal niet argwanend, hij heeft dat alleen maar ergens gezien en gedacht dat dat hem meer aanzien zou geven. Ik wacht tot hij klaar is met zijn blik en zeg dan dat ik nieuw ben en graag een zeepak wil zodat ik kan ademhalen. De conciërge verwenst me iets met zijn mondhoeken en dikke lippen, omdat hij door heeft dat ik bijdehanter ben dan ik mij voordoe. Het zal gelegen hebben aan de manier waarop ik “ademhalen” zei. Het is mij natuurlijk niet gelukt om dat woord zonder enige ironie uit te spreken, ook al deed ik nog zo mijn best. Ik verraad mijzelf altijd wanneer ik brave burger moet spelen. Gelukkig is mijn broer er met zijn grijns. Die snapt vooral alle dingen die ironisch zijn, dus met hem zal ik nog wat kunnen lachen.
Wanneer de ronde toch niet zo vriendelijke conciërge mij mijn pak aangeeft, pfoe wat is dat ding zwaar, zegt hij met een matte, licht afkeurende blik er nog bij: “en vergeet niet waarom je hier bent he. Cassie01. Die zoeken we. Succes.” Okee, ik accepteer het allemaal maar, want ik heb geen zin in gezeik, zeker niet nu ik ergens een nieuwe resident ben. Eerst maar eens de kat uit de boom kijken, al zijn hier vast geen katten en ook geen bomen. Eerst maar eens kijken wat er hier te kijken valt dan. Cassie01, jaja. In mijn te grote afgedragen zeepak, de vissenkom houd ik nog maar even onder de arm, ga ik weer op zoek naar mijn broer. Kijken wat hij van Cassie01 vindt. Ik vermoed dat ze niet bestaat. Op mijn weg zie ik twee soorten gezichten. Ernstige en ironische. De ernstigen fluisteren elkaar methodes toe om Cassie01 op te kunnen sporen. Ze vertellen elkaar waar ze hebben gezocht en hoeveel ze hebben opgeofferd om haar te kunnen vinden. Ze zijn trots op de verwaarlozing van eigen gezondheid want dat was hun offer in de zoektocht. Ze nemen hun kinderen mee. De andere soort past op de huisdieren die zij achterlaten. Ze kijken toe hoe de ernstigen steeds weer wegschieten naar belangrijke zaken, en aaien de zachte vachten. Wanneer de conciërge kijkt doen ze even of ze een beetje ernstig zijn, of ze lachen hem domweg uit, krijgen een oorveeg van jewelste en een dag geen eten, om daarna weer terug te keren naar de huisdieren, de baby’s, de bejaarden en de anderen die geen zin hebben in, of de energie niet hebben voor een zinloze oorlog die alleen bestaat bij de gratie van de mensen die de drang hebben die oorlog te voeren. Ik weet waar ik mijn broer zal vinden en ik weet waar ik mijzelf zal vinden. Het is best een overzichtelijke wereld, hier in het water.
prachtig. met overal die zweem van een waarheid groter dan deze.