De wachtruimte
Het licht dat verschijnt is een gedempt tl-licht, bijgeschenen door een nattig maantje dat met zijn zuinige glans het glas van de bushalte mat doet oplichten. De lauwe nacht vult zich met de gedempte stemmen van de wachtenden om mij heen. We weten niet waar we zijn en we weten niet waar we naartoe gaan. Het enige wat we weten, is dat we kennelijk wachten op de bus.
Nu deze met een gezapig ronken eindelijk verschijnt, ontdekken we dat deze al merendeels bezet wordt door slapende en ingesufte reizigers die hun truien en sjaals gebruiken als dekens en hoofdkussens. Ook zij hadden natuurlijk tijdens het doodgaan niet zo snel kunnen bedenken welke spullen nog nodig zouden zijn bij de overtocht. Dus ook zij moesten het doen met de kleren die zij aanhadden en de muntjes die in hun broekzak zaten.
Het is een brede bus; er kunnen zo’n 8 stoelen naast elkaar gebruikt worden, al worden deze voornamelijk bezet door liggende benen, hoofden en heupen. Achterin de bus vinden mijn geliefde en ik gelukkig nog een paar stoelen naast elkaar zodat we elkaar als leuning kunnen gebruiken. We krullen ons op en wachten in stilte.
Het hiernamaals
Op het schoolplein aangekomen merken we hoe overvol het hiernamaals is. Middenin het gedrang, zonder eerst zelf rustig te kunnen aankomen, laat staan een broodje te eten, worden mijn geliefde en ik terstond aangewezen om onderdeel te zijn van het coördinatieteam. In gele hesjes, met fluitjes in de hand, staan wij op onze toegewezen plek de toestromende menigte naar de ingang van het schoolgebouw te geleiden. Ik sta het dichtste bij de ingang, en omdat ik mijn noodzaak als wegwijzer ten zeerste betwijfel, besluit ik eens een flinke stap naar voren te doen, om te kijken of dat wel of niet iets verandert aan de looprichting van de nieuwe aanwas gestorvenen. Meteen wordt het een chaos; de mensen beginnen voor en achter mij te krioelen als een mierenhoop waarin net een steen is gegooid; niemand weet meer waar hij of zij naartoe moet. Haastig corrigeer ik mijn fout en in mijn ooghoek zie ik mijn geliefde naar mij kijken met het verbaasde verwijt wat mij in godsnaam bezielde.
Toen brak de oorlog uit. De school met het bijbehorende schoolplein was ons thuis, en wij vreesden voor ons leven. We hadden ook geen idee wat er met ons zou gebeuren wanneer we in het hiernamaals kwamen te overlijden. Is er nog leven na het leven na de dood?
Ik zag vliegtuigen overvliegen en bommen naar de aardbodem suizen. Ik hoorde de bommen inslaan en ik hoorde mensen schreeuwen, katten gillen en snelle kindervoeten op stoepstenen. Ik hoorde honden grommen op zoek naar etensresten en baby’s en vogels piepen tussen het afval. Ik zag mensen om mij heen rennen en bukken en wilde gebaren maken. Ik zag mijn vader naar mij kijken. Ik voelde de kou van de muur waartegen ik mijn gezicht en handen drukte, en ik zag de blauwe lucht en ik verbaasde mij over die blauwheid. Op tv was een oorlogslucht altijd grijs.
De roofvogels kwamen. Zo groot als tijgers, en met ogen uitzinnig van razernij. We schuilden in het overdekte fietsenrek, en met rode doeken die wij in de gymzaal hadden gevonden bedekten wij zo goed en zo kwaad als het ging de open zijde met onze handen. De vogels pikten met hun snavels gaten in de doeken en velletjes van onze vingers. Ik hoorde hun kreten en ik zag hun wilde schaduwen flapperen op het rood van het doek.
Het water kwam. Het gutste over de stoepen. Ik zag mensen in de straten met vuilniszakken over hun schoenen geknoopt om zichzelf tegen een mogelijke verkoudheid te behoeden. Ik besloot ook op zoek te gaan naar vuilniszakken. Ik betrad een kleine smoezelige supermarkt. Daarbinnen ging alles onverstoord zijn gang. Een kermismuziekje pingelde genoeglijk op de achtergrond, en argeloze consumenten bekeken de ingrediënten van flessen met saus en sap. Ik voelde in mijn achterzak en daar vond ik een paar muntjes en een briefje van 5. Vlakbij de kassa lagen een paar plastic tassen, maar ik zocht zo’n een rol met een heleboel van die goedkope grijze. Ik vroeg het aan de caissière, een dunne Italiaanse vrouw met bruin onsamenhangend haar, en zij moest spijtig te kennen geven dat alleen de grote supermarkten die rollen verkochten. Dus kocht ik twee van die tassen voor 50 cent, en nog een grotere boodschappentas voor als ik nog eens eten zou kunnen kopen. Ik bedacht dat ik dat maar meteen zou doen met de paar euro’s die mij nog restte, en daarmee zou ik hopelijk mijn vader en mijn geliefde, en dat jongetje dat ik net op de hoek van de straat op zijn nagels zag bijten, een beetje kunnen helpen.
EINDE